Brugada-syndroom: verschil tussen versies

1 byte verwijderd ,  28 jul 2006
geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 7: Regel 7:
Het kan zo zijn dat iemand met de genetische afwijking de ziekte (hartritmestoornissen) niet krijgt (en dus drager is); mannen zijn vaker aangedaan dan vrouwen (wat te maken lijkt te hebben met testosteron). De ritmeproblemen manifesteren zich gemiddeld rond het 30e tot 40e levensjaar (range 1-77 jaar), vaak in rust, tijdens de slaap.
Het kan zo zijn dat iemand met de genetische afwijking de ziekte (hartritmestoornissen) niet krijgt (en dus drager is); mannen zijn vaker aangedaan dan vrouwen (wat te maken lijkt te hebben met testosteron). De ritmeproblemen manifesteren zich gemiddeld rond het 30e tot 40e levensjaar (range 1-77 jaar), vaak in rust, tijdens de slaap.


Het enige gen met een bewezen invloed is het SCN5A gen ([http://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/dispomim.cgi?id=600163| OMIM]), welke codeert voor het cardiale Natrium kanaal. Echter, in slechts 20 tot 30% van de aangedane personen is er een dergelijke SCN5A mutatie te vinden, wat zeer waarschijnlijk betekent dat er nog andere genen een rol spelen maar dat die 'simpelweg' nog niet bekend zijn. De mutatie zorgt ervoor dat het Natrium kanaal minder goed functioneert, dit leidt tot een verandering van de electrische stromen in het hart, en dan met name in de rechter ventrikel outflow tract (RVOT). Wat nu precies deze 'verandering van electrische stromen' veroorzaakt is nog niet geheel duidelijk. Enerzijds zou het kunnen zijn dat door het ontbreken van de Natriumstroom (in fase 1 van de actiepotentiaal) er in de RVOT een gradient ontstaat tussen epi- en endocard omdat een 'tegenwerkende' stroom (Ito) daar in een ongelijke mate is vertegenwoordigd. Deze gradient kan dan zorgen voor een re-entry fenomeen waarna VF zou kunnen ontstaan. Anderzijds zou het zo kunnen zijn dat door de verminderde werking van het Natriumkanaal er geleidingsvertraging optreedt in de RVOT waardoor eveneens een gradient ontstaat en er re-entry en eventueel VF kan optreden.
Het enige gen met een bewezen invloed is het SCN5A gen ([http://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/dispomim.cgi?id=600163 OMIM]), welke codeert voor het cardiale Natrium kanaal. Echter, in slechts 20 tot 30% van de aangedane personen is er een dergelijke SCN5A mutatie te vinden, wat zeer waarschijnlijk betekent dat er nog andere genen een rol spelen maar dat die 'simpelweg' nog niet bekend zijn. De mutatie zorgt ervoor dat het Natrium kanaal minder goed functioneert, dit leidt tot een verandering van de electrische stromen in het hart, en dan met name in de rechter ventrikel outflow tract (RVOT). Wat nu precies deze 'verandering van electrische stromen' veroorzaakt is nog niet geheel duidelijk. Enerzijds zou het kunnen zijn dat door het ontbreken van de Natriumstroom (in fase 1 van de actiepotentiaal) er in de RVOT een gradient ontstaat tussen epi- en endocard omdat een 'tegenwerkende' stroom (Ito) daar in een ongelijke mate is vertegenwoordigd. Deze gradient kan dan zorgen voor een re-entry fenomeen waarna VF zou kunnen ontstaan. Anderzijds zou het zo kunnen zijn dat door de verminderde werking van het Natriumkanaal er geleidingsvertraging optreedt in de RVOT waardoor eveneens een gradient ontstaat en er re-entry en eventueel VF kan optreden.


Brugada syndroom kan in speciale gevallen (families) optreden in combinatie met andere electrische hartziekten zoals het Lange QT syndroom. Ook kunnen bepaalde mutaties van het SCN5A gen aanleiding geven tot hele andere hartritmestoornissen zoals 'atrial standstill' of andere (mogelijk zeer uitgebreide) geleidingsstoornissen.
Brugada syndroom kan in speciale gevallen (families) optreden in combinatie met andere electrische hartziekten zoals het Lange QT syndroom. Ook kunnen bepaalde mutaties van het SCN5A gen aanleiding geven tot hele andere hartritmestoornissen zoals 'atrial standstill' of andere (mogelijk zeer uitgebreide) geleidingsstoornissen.
5.024

bewerkingen